Vroeger was het leven zo eenvoudig; bij de meubelwinkel verkochten ze meubels, de bakker bakte brood en in de kroeg kon je een biertje drinken. Daar zijn de cao’s in Nederland destijds op gemaakt. Voor de bakkerij gold de cao voor het Bakkersbedrijf en bij de meubelwinkel de cao Wonen. Daar was geen twijfel over mogelijk. Tegenwoordig is alles anders; de kapper schenkt ook wijn in, een café is tegelijk een meubelwinkel en bij de bakker is een lunchroom ingericht. Dat roept ook vragen op over de toepasselijke cao en (vaak) bijbehorend pensioen.
Zo ook bij (een franchisehouder van) Bakker Bart. Bij het filiaal van Bakker Bart was een zitgedeelte ingericht waar belegde broodjes en diverse drankjes konden worden gekocht en genuttigd door de klanten. Omdat daarmee veel omzet werd gegenereerd, was de franchisenemer van mening dat hij kon “wisselen” van het pensioenfonds Bakkersbedrijf naar Horeca en van cao voor het Bakkersbedrijf naar de Horeca-cao. Dat laatste was mede ingegeven door het feit dat de Horeca-cao geen zondag- en feestdagtoeslag kent en de cao voor het Bakkersbedrijf wel.
Benieuwd naar de uitkomst? Ik ook, maar helaas geeft het hof in de zaak nog geen antwoord op de vraag wat de franchisenemer van Bakker Bart nu moet toepassen: Horeca (cao en pensioen) of Bakkersbedrijf (cao en pensioen). Er is veel discussie gevoerd over de uitleg van begrippen in de werkingssferen van de cao’s en verplichtstellingsbesluiten. Zo is er discussie gevoerd over of het feit dat in het filiaal van Bakker Bart de broodjes en het brood enkel nog werden afgebakken maakt dat de franchisenemer is uitgezonderd van de Bakkersbedrijf-cao en het – pensioen. Het hof vindt van niet, omdat dat niet plaatsvindt in het kader van een ander bedrijf dan het Bakkersbedrijf. Uiteindelijk stelt het Hof de franchisenemer van Bakker Bart in de gelegenheid om bewijs aan te leveren van de omzet in de afgelopen jaren aan andere dan bakkersartikelen, waarbij nauwkeurig en onomstotelijk moeten worden aangetoond dat de franchisenemer meer dan 50% van haar omzet uit niet-bakkersartikelen heeft behaald. Slaagt de franchisenemer daarin, dan kan het dus inderdaad zijn dat een filiaal van Bakker Bart niet meer onder de cao en het pensioen voor het Bakkersbedrijf valt, maar onder de Horeca-cao en het -pensioen.
Rechtszaken over het al dan niet moeten toepassen van een cao zijn vaak heel feitelijk, omdat van belang is of men (afhankelijk van de werkingssfeer van de cao) meer dan 50% van de omzet heeft behaald of meer dan 50% van de arbeidsuren of FTE’s in een bepaalde branche worden verricht. De uitkomst daarvan komt uiteraard aan op de feiten. Juist doordat ondernemingen tegenwoordig steeds meer gemengde activiteiten verrichten, is er in de praktijk steeds vaker sprake van cijfers net boven of net onder het (meestal geldende) 50% criterium van omzet of arbeid en is het veel twijfelachtiger welke cao van toepassing is dan vroeger toen een bakker nog “gewoon” bakker was.
De uitspraken over werkingssferen van cao’s bieden dan ook meestal weinig houvast voor andere ondernemingen, omdat deze zo feitelijk zijn. Dat geldt ook voor deze uitspraak. Wel is een uitspraak als deze goed om ons er van bewust te maken dat het niet meer zo simpel is als het vroeger was. Om ervan bewust te worden dat men – als ondernemer zelf, maar ook als uitzendbureau bij het bepalen van de inlenersbeloning – er niet zo maar van kan uitgaan dat de naam van het bedrijf (in deze casus Bakker Bart) uitsluitsel geeft over welke cao van toepassing is bij de onderneming. Juist doordat de activiteiten van bedrijven steeds meer in elkaar overvloeien, wordt het steeds belangrijker om goed te bepalen onder welke werkingssfeer van welke cao een onderneming valt.
© 2024 Advocaten van Nu